15
Nancy en de kangoeroe
Nancy und das Känguru
A
Woordenschat
1. aap - der Affe
2. arm - arm
3. boekenkast - das Bücherregal
4. dierentuin - der Zoo
5. emmer - der Eimer
6. gelukkig - glücklich
7. haar - das Haar
8. Hey! - Hey!
9. huilen - weinen, schreien, rufen
10. ijs - das Eis
11. jaar - das Jahr
12. kangoeroe - das Känguru
13. laat ons - lass uns
14. lastig vallen - ärgern
15. leeuw - der Löwe
16. mij - mich
17. nat - nass
18. Oh! - Oh!
19. okay, goed - okay, gut
20. ons - uns
21. oor - das Ohr
22. plan - der Plan
23. plannen - planen
24. pop - die Puppe
25. samen - zusammen
26. slaan - schlagen
27. speelgoed - das Spielzeug
28. staart - der Schwanz
29. sterk - stark
30. stil - leise
31. studeren - studieren
32. tijger - der Tiger
33. trekken - ziehen
34. val - der Fall
35. vallen - fallen
36. vol - voll
37. wanneer - wenn
38. wat, welke - was, welcher/welche/welches; Wat is dat? - Was ist das? Welke tafel? - Welcher Tisch?
39. water - das Wasser
40. wijd - weit
41. zebra - das Zebra
42. zijn - sein
B
Nancy en de kangoeroe
Robert is nu een student. Hij studeert aan de universiteit. Hij studeert Engels. Robert leeft in een studentenhuis. Hij is Pauls buurman.
Robert is nu in zijn kamer. Hij pakt de telefoon en belt zijn vriend David.
"Hallo," David beantwoordt de telefoon.
"Hallo David. Dit is Robert. Hoe gaat het?" zegt Robert.
"Hallo Robert. Het gaat goed. Bedankt. Hoe gaat het met jou," antwoordt David. 4
"Met mij gaat het ook goed. Bedankt. Ik ga wandelen. Wat zijn jouw plannen vandaag?" zegt Robert.
"Mijn zus, Nancy, vraagt om haar mee te nemen naar de dierentuin. Ik neem haar nu mee. Laten we samen gaan," zegt David.
"Okay. Ik ga met je mee. Waar spreken we af," vraagt Robert.
"We spreken af aan de bushalte Olympic. En vraag Paul of hij ook wil meekomen," zegt David.
"Okay. Doei," antwoordt Robert.
"Tot straks, doei," zegt David.
Dan gaat Robert naar Pauls kamer. Paul is in zijn kamer.
"Hallo," zegt Robert.
"Oh hallo Robert. Kom binnen aub," zegt Paul. Robert gaat binnen.
"David, zijn zus en ik gaan naar de dierentuin. Ga je mee met ons?" vraagt Robert.
"Natuurlijk ga ik ook mee!" zegt Paul.
Robert en Paul rijden naar de bushalte Olympic. Zij zien daar David en zijn zus Nancy.
Davids zus is slechts vijf jaar oud. Ze is een klein meisje en vol jouw plannen vandaag?" zegt Robert.
"Mijn zus, Nancy, vraagt om haar mee te nemen naar de dierentuin. Ik neem haar nu mee. Laten we samen gaan," zegt David.
"Okay. Ik ga met je mee. Waar spreken we af," vraagt Robert.
"We spreken af aan de bushalte Olympic. En vraag Paul of hij ook wil meekomen," zegt David.
"Okay. Doei," antwoordt Robert.
"Tot straks, doei," zegt David. Dan gaat Robert naar Pauls kamer. Paul is in zijn kamer.
"Hallo," zegt Robert.
"Oh hallo Robert. Kom binnen aub," zegt Paul. Robert gaat binnen.
"David, zijn zus en ik gaan naar de dierentuin. Ga je mee met ons?" vraagt Robert.
"Natuurlijk ga ik ook mee!" zegt
Paul.
Robert en Paul rijden naar de bushalte Olympic. Zij zien daar David en zijn zus Nancy.
Davids zus is slechts vijf jaar oud. Ze is een klein meisje en vol energie. Ze houdt heel veel van dieren. Maar Nancy denkt dat dieren speelgoed zijn. De dieren lopen weg van haar omdat ze, ze teveel lastig valt. Ze trekt aan een staart of oor, slaat met een hand of met speelgoed. Nancy heeft een hond en kat thuis. Wanneer Nancy thuis is, zit de hond onder het bed en de kat op de boekenkast. Zo kan ze niet aan hen.
Nancy, David, Robert en Paul gaan binnen in de dierentuin. Er zijn veel dieren in de dierentuin. Nancy is heel gelukkig. Ze rent naar de leeuw en de tijger. Ze slaat de zebra met haar pop. Ze trekt zo hard aan de staart van een aap, dat alle apen huilend weglopen. Dan ziet Nancy een kangoeroe. De Kangoeroe drinkt water uit een emmer. Nancy lacht en gaat heel traag naar de kangoeroe. En dan.
"Hey!! Kangoeroeeeee!!" roept Nancy en trekt aan zijn staart. De kangoeroe kijkt naar Nancy met wijd open ogen. Hij springt verrast op zodat de emmer met water door de lucht vliegt en op Nancy valt. Water loopt langs haar haar, gezicht en jurk. Nancy is helemaal nat.
"Je bent een slechte kangoeroe! Slecht!" schreeuwt ze.
Enkele mensen lachen en enkele mensen zeggen: "Arm kind."
David brengt Nancy naar huis.
"Je moet geen dieren lasting vallen," zegt David en geeft haar een ijsje. Nancy eet het ijsje.
"Okay, ik zal niet spelen met grote en kwade dieren," denkt Nancy, "Ik zal enkel spelen met kleine dieren." Ze is weer gelukkig.
Nancy und das Känguru
Robert ist jetzt Student. Er studiert an der Universität. Er studiert Englisch. Robert wohnt im Studentenwohnheim. Er ist Pauls Nachbar.
Robert ist gerade in seinem Zimmer. Er nimmt sein Telefon und ruft seinen Freund David an. David geht ans Telefon und sagt: "Hallo."
"Hallo David. Ich bin es, Robert. Wie geht's dir?", sagt Robert.
"Hallo Robert. Mir geht's gut. Danke. Und dir?", antwortet David
"Mir geht's auch gut, danke. Ich werde einen Ausflug machen. Was hast du heute vor?", sagt Robert.
"Meine Schwester Nancy will mit mir in den Zoo gehen. Ich werde jetzt mit ihr dorthin gehen. Lass uns zusammen gehen", sagt David.
"Alles klar, ich komme mit. Wo treffen wir uns?", fragt Robert.
"Lass uns an der Bushaltestelle Olympic treffen. Und frag Paul, ob er auch mitkommen will", sagt David.
"Alles klar. Tschüss", antwortet Robert.
"Bis gleich", sagt David.
Dann geht Robert zu Pauls Zimmer. Paul ist in seinem Zimmer.
"Hallo", sagt Robert.
"Oh, hallo Robert. Komm rein", sagt Paul. Robert betritt das Zimmer.
"David, seine Schwester und ich gehen in den Zoo. Willst du mitkommen?", fragt Robert.
"Natürlich komme ich mit", sagt Paul.
Robert und Paul fahren bis zur Bushaltestelle Olympic. Dort sehen sie David und seine Schwester Nancy.
Davids Schwester ist erst fünf. Sie ist ein kleines Mädchen und voller Energie. Sie mag Tiere sehr gerne. Aber Nancy denkt, dass Tiere Spielzeug sind. Die Tiere rennen vor ihr weg, weil sie sie sehr ärgert. Sie zieht sie am Schwanz oder am Ohr, schlägt sie mit der Hand oder mit einem Spielzeug. Zu Hause hat Nancy einen Hund und eine Katze. Wenn Nancy zu Hause ist, sitzt der Hund unter dem Bett und die Katze auf dem Bücherregal. So kann Nancy sie nicht kriegen.
Nancy, David, Robert und Paul betreten den Zoo. Im Zoo gibt es sehr viele Tiere. Nancy ist glücklich. Sie rennt zu den Löwen und Tigern. Sie schlägt das Zebra mit ihrer Puppe. Sie zieht so stark am Schwanz eines Affen, dass alle Affen schreiend wegrennen. Dann sieht Nancy ein Känguru. Das Känguru trinkt Wasser aus einem Eimer. Nancy lächelt und nähert sich dem Känguru langsam. Und dann.
"Hey!!! Kängruu-uu-uu!!", schreit Nancy und zieht es am Schwanz. Das Känguru sieht Nancy mit weit aufgerissenen Augen an. Vor Schreck macht es einen Satz, sodass der Wassereimer in die Luft fliegt und auf Nancy fällt. Wasser läuft über ihr Haar, ihr Gesicht und ihr Kleid. Nancy ist ganz nass.
"Du bist ein böses Känguru! Böse!", ruft sie.
Einige Leute lächeln und einige Leute sagen: "Armes Mädchen." David bringt Nancy nach Hause.
"Du darfst die Tiere nicht ärgern", sagt David und gibt ihr ein Eis. Nancy isst das Eis.
"Okay, ich werde nicht mehr mit sehr großen und wütenden Tieren spielen", denkt Nancy. "Ich werde nur noch mit kleinen Tieren spielen." Sie ist wieder...
