Goddelijke ondeugendheid en hemelse geheimen
In de enorme omvang van de Indiase mythologische traditie is misschien geen enkel concept zo centraal en ongrijpbaar als lila - goddelijk spel. In tegenstelling tot westerse theologische tradities die vaak de nadruk leggen op goddelijke plechtigheid en kosmische orde, erkennen hindoeïstische tradities speelsheid als een essentiële kwaliteit van de ultieme realiteit. Het universum zelf wordt begrepen als de uitkomst van goddelijk spel in plaats van noodzaak of verplichting. Zoals de Brahma Vaivarta Purana suggereert: "De Allerhoogste schept niet uit noodzaak, maar uit ananda (gelukzaligheid)", waarmee de schepping zelf wordt beschouwd als een uiting van goddelijk genot in plaats van kosmische plicht.
Deze speelsheid manifesteert zich het meest levendig in verhalen over goddelijk onheil, waarin goden en godinnen zich schuldig maken aan gedrag dat frivool, bedrieglijk of zelfs grensoverschrijdend lijkt wanneer beoordeeld volgens gangbare morele normen. Toch onthullen deze verhalen een dieper begrip van het goddelijke als iets dat conventionele categorieën overstijgt en tegelijkertijd intiem verbonden is met de geschapen wereld. De ondeugende godheid belichaamt de paradox: alwetend maar toch spontaan, almachtig maar toch kwetsbaar, transcendent maar toch immanent.
Het concept lila komt expliciet voor in de Vaishnava-tradities, met name in relatie tot Krishna's speelse avonturen in Vrindavan. De Bhagavata Purana wijdt uitgebreide passages aan Krishna's boterdiefstal, zijn plagen van gopi's (koeherdersvrouwen) en zijn vermenigvuldiging in talloze gedaantes om gelijktijdig met elke toegewijde te dansen - allemaal gekarakteriseerd als lila. Minder bekend zijn de lila-verhalen die met andere godheden worden geassocieerd: Shiva's speelse verstoring van de rituelen van wijzen in het Daruka-woud, Devi's spel van kosmisch verstoppertje beschreven in de Devi Bhagavata, of Ganesha's behendige reis om de wereld, beschreven in regionale Purana's.
Deze goddelijke spelverhalen vervullen meerdere functies binnen de hindoeïstische traditie. Ze humaniseren het goddelijke en maken de transcendente realiteit toegankelijk via herkenbaar (zij het buitengewoon) gedrag. Ze demonstreren goddelijke vrijheid van conventionele beperkingen, inclusief morele regels die gewone wezens binden. Misschien wel het belangrijkste is dat ze het universum zelf onthullen als fundamenteel speels in plaats van doelgericht in conventionele zin - een kosmische dans die wordt uitgevoerd omwille van zichzelf, in plaats van met een extern doel.
De Tamil-heilige Manikkavasagar legde dit begrip vast in zijn Tiruvachakam-hymnen, toen hij Shiva aansprak als "de speler van onbegrijpelijke spelen". Deze erkenning van goddelijk spel nodigt toegewijden uit om het spirituele leven niet alleen als een plechtige plicht te benaderen, maar ook als een vreugdevolle deelname aan kosmische lila - bevrijding vinden niet door aan de wereld te ontsnappen, maar door de speelse essentie ervan te erkennen. Zoals de Chandogya Upanishad suggereert: "Dat wat de fijnste essentie is - deze hele wereld heeft dat als haar ziel. Dat is de Realiteit. Dat is Atman. Dat zijt Gij." De speelse godheid wordt zo niet slechts een object van aanbidding, maar een spiegel die de eigen essentiële aard van de toegewijde weerspiegelt.
Mohini en het karnen van geheimen
Lang voordat de wereld zoals wij die kennen vorm kreeg, toen de kosmos nog jong was en de grenzen tussen de werelden zich nog vormden, bevonden de deva's (goden) en asura's (demonen) zich in een merkwaardig verbond. Beiden zochten naar de amrita - de goddelijke nectar van onsterfelijkheid - verborgen in de diepten van de kosmische oceaan. Geen van beide partijen kon deze alleen verkrijgen, dus kwamen ze overeen een tijdelijke wapenstilstand te sluiten en hun krachten te bundelen om de grote oceaan van melk, Kshirasagara, te karnen.
De machtige berg Mandara diende als karnstok, terwijl Vasuki, de koning der slangen, het karntouw werd. De deva's hielden de staart vast, de asura's de kop. Terwijl ze ritmisch heen en weer trokken, begon de berg in de zachte oceaanbodem te zinken. Toen Heer Vishnu dit zag, veranderde hij in een grote schildpad, Kurma, en ondersteunde de berg op zijn schild.
Het karnen duurde duizend hemelse jaren. Eerst verscheen het dodelijke gif, Halahala, dat de hele schepping dreigde te vernietigen. Heer Shiva consumeerde het en redde het universum, hoewel zijn keel blauw werd van het gif. Daarna kwamen wonderbaarlijke schatten: Kamadhenu, de wensvervullende koe; Ucchaisravas, het zevenkoppige paard; Airavata, de witte olifant; Kaustubha, de kostbaarste edelsteen; en ten slotte rees Dhanvantari, de goddelijke arts, uit het water met de pot amrita.
Zodra de amrita verscheen, brak er chaos uit. De asura's, sterker en sneller, grepen de pot en vluchtten. De deva's, ontsteld, wendden zich tot Heer Vishnu voor hulp. Op dat moment voerde Vishnu een van zijn meest sluwe strategieën uit - een die in veel versies van het kolkende verhaal slechts kort, of helemaal niet, wordt vermeld.
Vishnu transformeerde zichzelf in Mohini, een vrouw van zo'n buitengewone schoonheid dat niemand die haar aanschouwde haar charmes kon weerstaan. Haar vorm was de perfectie zelve - niet te lang en niet te kort, haar teint als gesmolten goud, haar ogen gevormd als lotusblaadjes, haar taille slank, haar heupen vol, haar gang als die van een bronstige olifant. Ze droeg eenvoudige kleding die haar schoonheid eerder versterkte dan verhulde, en de geur van hemelse bloemen volgde haar bij elke beweging.
Maar wat de gangbare verhalen niet onthullen, is dat Mohini niet alleen mooi was - ze was de belichaming van maya, kosmische illusie, in haar meest krachtige vorm. Haar schoonheid was niet alleen fysiek, maar ook metafysisch, en bevatte de paradox van het bestaan zelf. Wie haar aanschouwde, zag niet alleen een mooie vrouw, maar ook de vervulling van hun diepste verlangens, het antwoord op vragen die ze nog niet hadden, de oplossing van raadsels die ze niet kenden.
Mohini benaderde de vierende asura's met een glimlach die zowel onschuld als oude wijsheid in zich droeg. Haar stem, toen ze sprak, klonk als de eerste regenval na een lange droogte - zowel rustgevend als opwindend.
"Machtige asura's," zei ze, haar woorden vloeiden als honing, "wat een glorieuze overwinning hebben jullie behaald! Na duizend jaar hard werken is de amrita van jullie. Zo'n prijs verdient toch zeker een gepaste ceremonie bij de uitreiking?"
De betoverde asura's konden alleen maar instemmend knikken. Zelfs Bali, de wijste onder hen, kon in haar aanwezigheid geen samenhangende gedachten vormen.
"Sta mij toe," vervolgde Mohini, "de amrita te dienen. Ik heb geen belang bij deze eeuwenoude rivaliteit tussen jullie en de deva's. Ik kan een eerlijke verdeling garanderen op basis van verdienste en rang."
De asura's, die op het punt hadden gestaan om onderling te vechten om de nectar, stemden meteen in. Ze stelden zich in rijen op, elk pochend over zijn bekwaamheid en rechtmatige recht om als eerste te drinken.
Wat er vervolgens gebeurde, is waar het verborgen verhaal het meest significant afwijkt van de algemene kennis. Mohini misleidde de asura's niet zomaar met een simpele misleiding. Ze initieerde een complex distributieritueel dat een diepgaande kosmische symboliek bevatte - een ritueel zo betoverend dat de asura's het ware doel ervan niet opmerkten.
Ze begon met het tekenen van een mandala op de grond - een geometrisch patroon dat de kosmos zelf voorstelt. Ze plaatste de pot met amrita in het midden en liep er zeven keer omheen, mantra's reciterend in een taal die zo oud was dat zelfs de oudste asura's hem niet konden verstaan. Bij elke omloop leek de mandala te pulseren van energie, en de asura's konden zich niet meer van hun aangewezen posities bewegen.
Mohini legde vervolgens uit dat de distributie volgens de wetten van dharma - kosmische orde - zou verlopen. Ze zou elke ontvanger een raadsel voorleggen, en hun antwoord zou de hoeveelheid bepalen die ze ontvingen. De asura's, overtuigd van hun wijsheid, stemden gretig in.
Het eerste raadsel dat ze opgaf was: "Wat bestaat er vóór het bestaan zelf?"
De asura's discussieerden onder elkaar en gaven antwoorden variërend van 'chaos' tot 'verlangen' tot 'noodzaak'. Terwijl ze ruzie maakten, begon Mohini de deva's te dienen, die zich stilletjes aan de andere kant van de mandala hadden verzameld. Tegen elke deva fluisterde ze het ware antwoord: 'Potentieel'.
Het tweede raadsel was: "Wat is sterker dan kracht?"
Opnieuw gaven de asura's verschillende antwoorden: "sluwheid", "getallen", "vastberadenheid". En opnieuw diende Mohini de deva's terwijl de asura's overlegden, en fluisterde tegen elke onsterfelijke god: "Beheersing."
Dit patroon zette zich voort, met elk raadsel nog ingewikkelder dan het vorige, elk antwoord nog ongrijpbaarder. De asura's, betoverd door de intellectuele uitdaging en door Mohini zelf, merkten niet dat de pot leegliep terwijl de deva's zich vol dronken.
Eén asura doorzag echter de illusie. Rahu, slim en achterdochtig, vermomde zich als een deva en ging tussen hen zitten. Toen Mohini met de amrita naar hem toe kwam, dronk hij er snel van. Maar voordat de nectar hem volledige onsterfelijkheid kon schenken, herkenden Surya en Chandra, de zon- en maangoden, hem en waarschuwden Vishnu. Mohini transformeerde onmiddellijk terug in Vishnu en gebruikte de Sudarshana Chakra, zijn goddelijke discus, om Rahu te onthoofden.
Maar de amrita was Rahu's keel al gepasseerd, waardoor zijn hoofd onsterfelijk werd, terwijl zijn lichaam sterfelijk bleef. Zo werd de eeuwige vijand van de zon en de maan geboren, die ze tijdens eclipsen...