II.
Inhoudsopgave Reeds sedert de oudste tijden is Afrika een geheimzinnig land geweest, waar de meest uiteenloopende rassen met elkander in aanraking zijn gekomen. De egyptologen verhalen ons dat Sesostris eene overwinning behaalde over een blauwoogig menschenras met lange, blonde lokken, dat het kustland der Middellandsche zee bewoonde.
Na de stichting van Carthago, dankte deze tyreensche volkplanting haren bloei slechts aan den handel; de zeevaart had op dat tijdstip grootsche afmetingen aangenomen, en de volkplantingen van Carthago strekten zich uit tot op de westkust van Afrika, waarvan deze staat den vorm en de uitgestrektheid nauwkeurig wilde leeren. Het verhaal van een dezer tochten, bekend onder den naam van "Omvaart van Hanno", is tot ons gekomen; en hoe verminkt het ook moge zijn, schijnt het toch boven allen twijfel verheven, dat Hanno ten minste den Senegal en de Gambia heeft bezocht.
Na de punische oorlogen, waarin Carthago het onderspit delfde, gingen de romeinsche landvoogden voort met den binnenlandschen handel te begunstigen. Een hedendaagsch reiziger, Duveyrier, meent dat het vervoer toen plaats had door middel van met ossen bespannen wagens; hij beweert zelfs dat de sporen van den destijds gevolgden weg nog zichtbaar zouden zijn. Men kan zich licht voorstellen hoe langzaam een dergelijke handel in zijn werk ging. Door de Arabieren werd de kameel in Afrika overgebracht; zij hadden die dieren in hun legertrein; en daar de kameel zich met schamel voedsel tevreden stelt, werd hij hier gemakkelijk inheemsch. De groote afrikaansche handel begint eerst na de verkondiging van den Islam: de ijver van een vurige bekeeringszucht, gevoegd bij de dorst naar winstbejag, den Arabier eigen, kwam alle moeiten te boven; in de karavanen trof men voortaan kameelen in plaats van wagens aan; zij waagden het nu zelfs de woestijn door te trekken. Eenige berichten, omtrent die reizen ingewonnen, zijn door verschillende arabische schrijvers te boek gesteld, en het schemerachtige licht, dat deze verhalen deden opgaan over geheel vreemde volken, prikkelde de weetgierigheid der reizigers, wier taak nog bij lange niet geëindigd is.
Sedert de studiën over Afrika in den smaak gekomen zijn, hebben de historie-schrijvers een ijverig onderzoek ingesteld, welke toch wel de eerste vlag moge geweest zijn, die in de nieuwere tijden, op de afrikaansche kust heeft gewapperd. De Portugees, trotsch op zijnen Infant Hendrik, aan wien hij de vlucht zijner marine dankt, duldde geen mededinger nevens zich, totdat onvermoeide navorschers er in geslaagd zijn aan te toonen, dat aan Frankrijk hier de voorrang toekomt. Bij onderzoek der archieven van Dieppe, is men tot de overtuiging gekomen, dat de bewoners van Normandië bereids vroeg in de middeleeuwen verre zeetochten ondernamen; en met zekerheid kan men vaststellen, dat er reeds in 1364 nederzettingen der Normandiërs op de afrikaansche kust werden gevonden, terwijl de oudste documenten, die de Portugeezen in dezen vermogen aan te wijzen, slechts tot 1418 opklimmen. Zoo is dan deze wetenschappelijke strijd in dien zin beslecht, dat een halve eeuw voor de komst der Portugeezen, reeds de fransche vlag op de afrikaansche kust wapperde.
De Portugeezen, die krijg hadden gevoerd met de Mooren, waren vijandig gezind tegen de deels mohammedaansche, deels heidensche volken van Afrika, die door hen werden uitgeplunderd en mishandeld naar welgevallen: zoodat hunne tochten dan ook voor hen zeer gevaarlijk werden, wegens den tegenstand dien zij ondervonden.
De fransche burger- en godsdienstoorlogen der vijftiende eeuw deden de tochten der bewoners van Dieppe uit het oog verliezen, en verzekerden de overwinning aan de portugeesche vlag. Uit de benamingen, die men zelfs heden nog aantreft in Afrika, blijkt echter, dat de bewoners van Dieppe hier de baanbrekers zijn geweest. De naam van la Mine op de Goudkust, eene nederzetting gesticht om zich den rijken goudhandel te verzekeren, bewijst dat. Ter zelfder plaatse stichtten de Portugeezen in 1481 een kasteel, dat het middelpunt en de sleutel hunner bezittingen op de Goudkust werd; en men wil dat men in de kapel van Elmina nog het fransche wapen heeft gebeiteld gevonden.
De handel dien de Portugezen aan den Senegal dreven, was altijd zeer onzeker; in 1591 was er in die streken nog slechts één Portugees te vinden; de inboorlingen van de kust van Guinea, eindelijk hunne wreedheden moede, hadden hen overal verjaagd en de Hollanders hadden hunne plaats ingenomen. Ook de Engelschen vertoonden er zich, en hielden zich bezig met ruilhandel te drijven, gelijk trouwens de eerste Europeanen, die op de kust van Afrika vasten voet kregen, over het algemeen deden.
Niet lang echter zou deze handel zijn onschuldig karakter blijven behouden; na de ontdekking en kolonisatie van Amerika, en de aankweeking van aldaar deels inheemsche, deels derwaarts overgebrachte en voor den handel belangrijke gewassen, kwamen er andere elementen in den afrikaanschen handel: men zag er weldra slavenmarkten, die bestemd waren hare koopwaar voor Amerika af te leveren. Tal van sterkten verrezen op de kust van Afrika, en met een te voren ongekende hardnekkigheid betwistte men elkander het bezit van de meest verwijderde en ongezondste streken.
In 1637 nam Frankrijk bezit van Saint-Louis. Deze haven bleef sedert de sleutel der fransche bezittingen op de Westkust van Afrika. Evenwel was men niet geneigd aan Frankrijk het bezit dezer haven en van dat gedeelte der kust, dat tusschen kaap Blanc en Sierra-Leona ligt, onbetwist te gunnen, en de hachelijke oorlogskans noopte het hof van Versailles een- en andermaal om zijne afrikaansche bezittingen af te staan aan meer gelukkige mededingers. De zeventiende en achttiende eeuw was getuige van hardnekkige worstelingen; doch sedert 1815 scheen men een ander inzicht gekregen te hebben in de wederzijdsche aanspraken en verhoudingen der mogendheden; van toen af kon er aan gedacht worden een zekerder regeling voor de toekomst vast te stellen. Meer dan eenig andere heeft dus de afrikaansche bevolking voordeel gehad bij den stroom van verlichte ideën, die onze eeuw met kwistige hand heeft uitgegoten.
Thans het een en ander over den slavenhandel: eene kwestie, die reeds vele ernstige gemoederen heeft bezig gehouden, en waarvan het dus overwaardig is, de verschillende ontwikkelings-phasen tot aan haar algeheele oplossing na te gaan. Van het begin af heeft men het noodig geacht den slavenhandel een masker voor te binden; de voorstanders beweerden dat het hun voornamelijk te doen was om de verwezenlijking der grootsche ideën: vrijheid voor de verdrukte Indianen, beschaving en Christendom voor de Afrikanen. Dit programma, wij behoeven het niet te zeggen, werd in geen enkel opzicht vervuld. De Indianen werden in de amerikaansche volkplantingen uitgeroeid; men stelde negers voor hen in de plaats; doch ook bij dezen stond het cijfer der geboorten in geenerlei verhouding tot dat der sterfgevallen, en ook zij slonken op hunne beurt weg. Steeds kwam er uit Amerika dringender aanvraag om nieuwe slaven, waarvan meestal de helft stierf alvorens de plaats hunner inscheping te bereiken, terwijl van de overgeblevenen zeer velen op de zeereis omkwamen.
Sedert 1792 begonnen er zich in het engelsche Parlement stemmen te verheffen tegen dit menschonteerend bedrijf. Men schatte destijds het cijfer der Afrikanen, die jaarlijks naar Amerika vervoerd werden, op tachtigduizend; maar dit cijfer bleek ver beneden de werkelijkheid: alleen St Domingo en de engelsche Antillen eischten zoo veel slaven, om hunne plantages aan den gang te houden. In de fransche en engelsche koloniën bevonden zich een millioen vijfmaal honderd-duizend slaven; in de spaansche koloniën vond men er twee millioen; niet minder waren er in Brazilië.
Naar eene stellig niet overdreven berekening, mag men veilig aannemen, dat jaarlijks niet minder dan tweehonderd-duizend negers uit Afrika naar Amerika werden vervoerd. Het kwaad was zoo hoog gestegen, dat eene reactie niet kon uitblijven. Het vervoer van deze tweemaal honderd-duizend slaven vorderde eene groote koopvaardijvloot, die jaarlijks aan verschillende artikelen, een waarde, gelijkstaande met deze menschelijke koopwaar, naar Afrika terugbracht. Frankrijk en Portugal deden zelven hun aankoopen van slaven en vervoerden ze. De groote winsten van dien handel wekten Engelands naijver op, dat zich weldra het leeuwenaandeel wist te verzekeren. Niet alleen toch voorzag het zijne eigen koloniën van slaven, maar het wist ook van Spanje het monopolie te verwerven van den slaveninvoer in zijne overzeesche bezittingen.
Tot aan den vrede van Aken 1748, werden de spaansche koloniën, ten gevolge van dit octrooi (asiento), door Engeland van slaven voorzien. Tegen een schadevergoeding van een half millioen francs, was Engeland toen geneigd, het systeem van vrijen handel in dezen te herstellen. Aan Engeland de schande, eenerzijds, dat het den handel op ongekend groote schaal heeft gedreven; maar aan Engeland ook, anderzijds, de eer, het eerst dezen onmenschelijken tak van handel te hebben gefnuikt. Bij het begin dezer eeuw, op het Weener congres, besloten, op een door Engeland daartoe genomen initiatief, de afgevaardigden der verschillende mogendheden den slaveninvoer in al hunne bezittingen af te schaffen. Het Weener congres legde de kiem tot die beweging, die de slavernij zelve wilde vernietigen, en welker geschiedenis wij kortelijk willen verhalen.
Na den vrede van 1815 herleefde alom de handel, na een langdurigen tijdperk van stilstand en achteruitgang. Ook de slavenhandel begon op nieuw, en nam thans, geprikkeld door den hoogen prijs der negers op de koloniale markten, een ongekende vlucht. In 1792 bedroeg het getal der uitgevoerde slaven tweemaal honderd-duizend:...