A, ei, A (letter, noot); A. 1. eiw?n eerste klasse (in Lloyd's Register); uitstekend; het lidw. een (? vóór consonanten); het (vóór gewicht, maat, periode): Sixpence - pound = sixpence per pond; Twice - day = tweemaal daags; a = verbastering van at, by, in, on, van to have en van he, she, it, they: A. B. = able-bodied; A(rtium) B(accalaureus) = Bachelor of Arts; abbr., abbrev. = abbreviated, abbreviation; ABC, eibisî, alphabet, beginselen: All that is of the - of strategy; The very - of a man's existence = meest elementaire behoeften; An - place = Aerated Bread Comp. Shop; An - = A.B.C. spoorboekje; Most of my work was now - to me = als gesneden brood; Abp. = archbishop; A(merican) B(ible) S(ociety); A. C. = Alpine Club; Ante Christum; a/c = account; A.D. = Anno Domini; A(ide) D(e) C(amp); adv. = adverb; A(dmiral) of the F(leet); A.F.B. S. = American and Foreign Bible Society; A. G. = adjutant-general, attorney-general; Ala. = Alabama; Ald. = Alderman; A. M. = ante meridiem; A. M. = Artium Magister; Amer. = America(n); an(d); App. = Apostles; app. = appendix; A. R. = anno regni; A(ssociate) of the R(oyal) A(cademy); A.R.A. M. = Associate of the Royal Academy of Music; Ariz(ona); Ark(ansas); A.R. S. = A.R. A.; A(nglo) S(axon); Av. = average; Avdp. = avoirdupois.
Aardvark, âdvâk, aardvarken.
Aaron, êr'n, Aaron: -'s beard = hertshooi, steenbreek, etc.; -'s rod = grootbloemige toorts; een staf met een slang er om gekronkeld; -ic(al), êronik('l), het hoogepriesterambt betreffend.
Aasvögel, âsf?^g'l, aasraaf (in Zuid-Afrika).
Aback, ?bak, terug, mastwaarts: Taken - = van zijn stuk gebracht, uit het veld geslagen.
Abacus, ab?k?s, rekentafel, dekstuk (van een kapiteel); soort stommeknechtje, etenskast, waschtrog (v. gouderts).
Abaddon, ?bad'n, booze geest; de bodemlooze afgrond (Openb. v. Joh. IX, 11).
Abaft, ?bâft, (naar) achter, achteruit (op schepen).
Abalienate, ?beilj?neit, vervreemden (van eigendom), overdragen; Abalienation, vervreemding; verzwakking van het verstand.
Abandon, ab?ndo?, ongedwongenheid.
Abandon, ?band'n, verlaten; prijs geven, abandonneeren: - to = zich overgeven aan; An -ed wretch = een verdorven ellendeling; The bill was -ed = werd voor rekening gelaten; Abandonee, ?band?nî, cessionaris (iemand, wien iets, b.v. bergen van een wrak, afgestaan wordt); Abandoner, ?band?n?, die iets afstaat; Abandonment = afstand, achterlating, overlaten, abandonnement; overgave aan; verlatenheid.
Abase, ?beis, vernederen; subst. Abasement.
Abash, ?bas, beschamen, in verlegenheid brengen; subst. Abashment.
Abatable, ?beit?b'l, voor opheffing of vernietiging vatbaar; Abate, ?beit, opheffen, wegnemen, verminderen, verzachten; afnemen, dalen, ongeldig worden; Abatement, opheffing, vermindering, verzachting, korting, etc.; Abater = middel tot vermindering, etc.
Abat: --jour, ab?zû?, ?bâzû?, vallicht; lichtscherm; --vent, ab?vo?, luifel, windscherm; --voix, ab?vwö, klankbord (kansel).
Abat(t)is, ab?tis of ab?tî, verhakking (ter verdediging van een kamp of fort); -ed, ab?tist, ab?taizd, met een - voorzien.
Abattoir, ab?twô, abattoir.
Abb, ab (= --wool) kettinggaren.
Abba, aba, vader (bij het aanspreken van een monnik); kloostervoogd.
Abbacy, ab?si, het ambt en het rechtsgebied van een abt; Abbatial, ?beis'l, abtelijk, tot eene abdij behoorende = Abbatical.
Abbé, ?bei, (= Abbe, abi), Abbé.
Abbess, ab?s, abdis; Abbey, abi, abdij.
Abbot, ab?t, abt: - of Unreason (Schotl.) Zie Lord of Misrule; Abbotship, ambt of waardigheid van een abt.
Abbreviate, ?brîvjeit, verkorten, afkorten; Abbreviation, afkorting; Abbreviator, vervaardiger van een uittreksel; Abbreviatory, afkortend.
Abdal, abd'l, Perzische derwisch.
Abdera, abdîr?; adj. Abderian; Abderite, abd?rait, Abderiet; onnoozele hals: The - = Democritus.
Abdicant, abdik'nt, afstand doende (van); Abdicate, abdikeit, afstand doen (van); verstooten, onterven; Abdication, afstand; Abdicator, hij, die afstand doet.
Abdomen, abdoum'n of abd?men, onderbuik; achterlijf; Abdominal, abdomin'l, Abdominous, abdomin?s tot den onderbuik [2](het achterlijf) behoorende, (onder)buik(s), achterlijfs..
Abduce, abdjûs, wegtrekken, op zij trekken; Abducent: - muscle = strekspier.
Abduct, abd?kt, ontvoeren; wegtrekken; Abduction, ontvoering; aftrekken; Abductor, hij, die ontvoert; strekspier.
Abeam, ?bîm, rechthoekig op de kiel.
Abecedarian, eibîsîdêri?n, subst. onderwijzer in de beginselen, beginner; adj. alphabetisch = Abecedary, eibisîd?ri, subst. en adj.
Abed, ?bed, in bed.
Abele, ?bîl of eibil = Abel-tree, eib'ltrî, abeel, witte populier.
Aberbrothok, ab?brothok, ab?br?thok; Aberdeen, ab?dîn.
Aberdavine, Aberdevine, ab?d?vain, sijsje.
Aberrance, -cy, ?ber'ns(i), Aberration, ab?reis'n, afdwaling, afwijking, aberratie; Aberrant, afdwalend, afwijkend.
Aberuncator, ab?r??keit?, wiedmachine, (-ijzer), tuinschaar.
Abet, ?bet, aanhitsen; bijstand verleenen; Abetter of Abettor, aanstoker, handlanger.
Abeyance, ?bei?ns, toestand van onzekerheid, werkeloosheid of twijfel: The question now in - = de nog onopgeloste vraag; To (be in) fall into - = krachteloos (zijn) worden; Abeyant = In -.
Abhor, abhö, verfoeien, verafschuwen = To hold in -rence, abhor'ns = verafschuwen; -rent, verfoeiend, onverdragelijk; -rer, hij, die verfoeit.
Abide, ?baid, blijven, verwijlen, wonen; blijven bij, trouw zijn aan; helpen; wachten op; uithouden, verdragen, op zich nemen; Abiding = duurzaam; blijven, voortduur: --place = verblijfplaats.
Abies, abi-îz, zilverspar; Abietic acid, abietik asid = daaruit bereid zuur.
Abigail, abigeil, kamenier (1 Sam. 20, 5).
Ability, ?biliti, bekwaamheid; Abilities, ?bilitiz, geestesgaven, talenten.
Abintestate, abintesteit, adj. zonder testament stervend; - subst. degene, die onder deze omstandigheden erft.
Abiogenesis, abi?dzen?sis, subst. zelfontstaan; adj. Abiogenetic; Abiogenist, voorstander van die theorie.
Abject, abdz?kt, adj. laag, verachtelijk, kruiperig; subst. Abjection.
Abjuration, abdzureis'n, afzwering; adj. Abjuratory = afzwerings..; Abjure, abdzû?, afzweren; den naturalisatie-eed afleggen (Amer.); Abjurer (Abjuror), hij, die afzweert.
Ablative, abl?tiv, subst. ablativus.
Ablaze, ?bleiz,...