Inleiding.
Inhoudsopgave Met eerbiedigen schroom en overtuigd van mijne geringe krachten, bereid ik mij voor tot dit mij heilige werk: het schrijven van eene biographie van den grooten ouden man, van mijn' onderwijzer, van Leo Tolstoi.
Eenige jaren geleden lag dit plan mij nog zóó ver, dat ik, hoewel levende in zijne onmiddellijke nabijheid, en terwijl ik uren, ja soms heele dagen in zijn huis doorbracht, nooit de minste aanteekening maakte van hetgeen ik daar op kon vangen, zoo min van hem, als van de hem omringende personen. En nu, om mijne godsdienstige overtuiging verbannen uit mijn vaderland, ga ik dat groote werk beginnen. Eene biographie van iemand wordt niet geschreven zonder toestemming van die persoon zelf en zijne familie; dus wendde ik mij tot gravin Sofie Andrejewna Tolstaja met verzoek eene biographie van haar echtgenoot te mogen schrijven. Spoedig daarop ontving ik een mij zeer aangenaam stemmend gunstig antwoord. Uit haar brief haal ik aan, wat op de zaak betrekking heeft.
"Natuurlijk moogt gij gaarne met eene levensbeschrijving beginnen. Zelf zou Tolstoi u wel willen antwoorden op wat gij hem gaat vragen, maar dan zult ge u moeten haasten,-bijna toch was aan dit ons allen zoo dierbare leven een einde gekomen. Gode zij dank is hij nu weer herstellende en al weer aan den arbeid."
Om nu Tolstoi zelf niet lastig te vallen en overtuigd, dat hij mij geene hinderpalen in den weg zou leggen, begon ik dus na ontvangst van den brief. Na kennis te hebben genomen van de stof en na mij in 't wezen van het werk te hebben ingedacht, beklaagde ik mij eenerzijds om den grooten omvang ervan, maar anderzijds heeft diezelfde arbeid mij langzamerhand zóó meegesleept, mijne belangstelling zóó opgewekt, en voel ik mij er reeds zoo mee verbonden, dat ik het nu noem: "het Werk van mijn leven", ongeacht iedere overweging van den uitgever in mij, welke het ook zij.
Ik begon dus de stof te bestudeeren, en, onvoorbereid als ik was, ben ik gaan naslaan welke verklaring de encyclopaedie van Brockhaus geeft van het woord "biographie". Ik vond daar de volgende definitie:
"Eene levensbeschrijving noemt men de schildering van een zekere persoon, die voldoet aan de historische wetenschap. Als wetenschappelijk werk bepaalt de beschrijving zich niet alleen tot de uiterlijkheden, maar moet zij er naar streven de geestelijke en moreele ontwikkeling te schetsen. Als kunstwerk moet zij den grondslag van het karakter aangeven en in 't algemeen de behandelde persoon in 't helderste licht plaatsen."
Deze verklaring bevredigde mij volkomen, zoodat ik een aanvang met mijn werk kon maken. Het is een verheven arbeid (des te meer, waar dit een Tolstoi geldt), eene beschrijving te geven van 's menschen innerlijk, d.w.z. van zijn geestelijk leven, van de ontwikkeling en de veranderingen die erin plaats grijpen.
Maar nóg verhevener, nóg rijker is het, aan te toonen volgens welk algemeen beginsel deze innerlijke ontwikkeling zich voltooide, hoe karakter en ideeën zich vormden en hervormden. Slaagt men nu tevens in 't weergeven van de uiterlijke omstandigheden van 't leven, dienende gedeeltelijk als omlijsting, gedeeltelijk om nog scherper licht te laten vallen op den mensch, dan kan men zeggen: "mijn arbeid is geslaagd".
Deze overwegingen hebben mij gediend als gids bij mijn werk,
Het is van bijzonder groot gewicht, bij het geven van eene biographie, dat de behandelde persoon nog leeft, daar iedere tegenspraak die men ontmoet (door vergelijking met de getuigenissen uit andere bronnen) misschien kan worden opgehelderd door de persoon zelf, zoodat de feiten nu gegeven worden in hunne volle waarde.
De voorbereidende werkzaamheden bestonden in 't verzamelen der stof.
Deze stof nu splitste ik in vier deelen.
In de eerste afdeeling bracht ik:
Auto-biographische aanteekeningen van Leo Tolstoi, zijne brieven gericht tot verschillende personen, en een uittreksel uit zijn dagboek.
In de tweede afdeeling: verschillende herinneringen en biographische schetsjes van menschen, die Tolstoi van zeer nabij kenden, van zijne bloedverwanten, zijne vrienden, enz., personen dus, die men ieder op zichzelf kan vertrouwen. Aan deze tweede afdeeling voegde ik nog toe verschillende officiëele gegevens, als: dienstbrieven, stadhuispapieren, brieven van schoolbesturen, copie van gerechtelijke en administratieve zaken, enz. enz.
In de derde afdeeling nam ik opstellen over Leo Tolstoi op, verkregen uit andere bronnen, doch ook geschriften van hem zelf. Men moet echter voorzichtig zijn met het gebruiken hiervan, daar werkelijke feiten allicht zijn saamgeweven met des kunstenaars phantasie.
Ten slotte in de vierde afdeeling:
Kleine artikels, en ook opmerkingen van schrijvers, die niet ons volle vertrouwen verdienen, maar die toch eene betrekkelijke waarde kunnen hebben, ter aanvulling daar, waar andere bronnen te kort schoten. De vermelding van de namen dier schrijvers acht ik overbodig.
De buitenlandsche literatuur is zeer arm aan biographische gegevens aangaande Tolstoi, vooral wat betreft zijne eerste levensjaren. Daarom heb ik deze bronnen niet afzonderlijk vermeld.1
Nadat ik de eerste schrede gedaan had, reeds bij 't schiften van 't verkregen materiaal, voelde ik dat het noodzakelijk was mij met Tolstoi zelf in verbinding te stellen, daar ik op vele duistere punten stootte, die alleen hij kon ophelderen. Ik heb lang overwogen of het resultaat van den arbeid het zou rechtvaardigen, dat ik hem zooveel moeite veroorzaakte. Evenwel, wetende dat hij een' kunstenaar nog nooit geweigerd had eene buste naar hem te modelleeren of een portret van hem te schilderen, noch den amateur-photografen eene opname te doen (hoewel het hemzelf geen genoegen verschaft), besloot ook ik hem te vragen voor mij te willen poseeren, ter verkrijging van zijn beeld door woord en taal. Ook nu weer ontving ik een gunstig antwoord, neergelegd in het volgend citaat van den aan mij gerichten brief van den 2den December 1901:
"Zeer gaarne zal ik voor u poseeren en de vragen naar volgorde beantwoorden."
Een gewichtige dienst bewees mij mijn vriend W. Gr. Tschjerkoff, door het voor mij openstellen van zijn rijk archief, bevattende eene persoonlijke correspondentie van Tolstoi en een uittreksel uit zijn dagboek.
De onaangename zijde van mijn werk bestond hierin, dat ik, krachtens eene onhebbelijke verordening uit Rusland verbannen 2, niet in staat was mij persoonlijk in verbinding te stellen met den man over wien ik ging schrijven. Ook werd ik daardoor verhinderd te werken in Russische openbare bibliotheken en archieven. Deze hinderpalen belemmerden mijn arbeid aanmerkelijk en zij konden, hoewel niet ten volle, slechts door mij worden overwonnen door de vriendelijkheid van eenige bezitters van Russische particuliere bibliotheken en de rijk voorziene Russische afdeeling in 't Britsch Museum. Ik deed daarvoor wat in mijn vermogen was; zelfs zond ik een smeekschrift aan den Russischen minister van binnenlandsche zaken, ten einde toestemming te verkrijgen, om twee maanden in Rusland te mogen doorbrengen, doch ontving eene onvoorwaardelijke afwijzing. En wat nu mijn werk betreft, zal de lezer in het eerste deel wetenswaardigheden vinden, die voor hem beslist nieuw zijn, herinneringen uit Tolstoi's jeugd, van zijne familie, een groot aantal brieven en een uittreksel uit zijn dagboek.
Om te doen zien, hoeveel moeite het kostte om Tolstoi over te halen zijne herinneringen neer te schrijven, laat ik hier een uittreksel uit mijne correspondentie met hem over dat onderwerp volgen.
Herhaalde malen schreef ik hem en zijne bloedverwanten om mij eenige aanteekeningen te zenden over zijne kinderjaren, al waren het maar door hem gedane mondelinge vertellinkjes. Eindelijk kreeg ik daarop het volgende antwoord:
".... Hoe graag ik ook wilde, dacht ik eerst u niet te kunnen helpen. Ik vreesde de onoprechtheid, eigen aan iedere auto-biographie, maar nu geloof ik den vorm gevonden te hebben, waarin ik aan uw wensch kan voldoen, door u de hoofdtrekken te geven der verschillende elkander opvolgende perioden in mijn leven: die uit mijne kinderjaren, mijne jongelingsjaren en uit den tijd, toen ik volwassen was. Zoodra ik er toe in staat zal zijn, zal ik er eenige uren aan wijden, en trachten het op die wijze te doen."
In een der volgende brieven schrijft hij mij:
".... Mijne belofte om eenige van mijne herinneringen voor u op te teekenen, vreesde ik niet te kunnen nakomen. Ik heb er over nagedacht, en zag, hoe moeilijk het is Scylla en Charybdis te vermijden, d.w.z. eenerzijds de klip van den eigenlof, door alleen het goede te vermelden, en aan den anderen kant de cynische openhartigheid om alles wat slecht is aan het licht te brengen. Indien ik vertel van al die laagheid, domheid, verdorvenheid, en dan naar waarheid, oprechter nog dan Rousseau, dan zal dat een boek of een hoofdstuk worden, dat veel ergernis zal verwekken. De menschen zullen zeggen: 'Dat is dus de man, dien velen hoogachten, en zie, hij is een nietswaardige! Och, wij eenvoudige menschen, wat kunnen wij ons vergissen. Nu, 't is Gods wil.'
"Maar, zonder scherts, toen ik begon mijn leven ernstig te overdenken zag ik al de domheid-werkelijke domheid-en laagheid ervan, en ik dacht bij mij zelf: 'hoe toch zullen andere lieden zijn, als ik, de veel geprezene, zoo'n dom, laag schepsel ben?' Daarbij komt het dan nog aan 't licht, dat ik zooveel listiger ben dan de anderen. Dit alles schrijf ik u niet om u wat mooie woorden te laten lezen, maar ik heb dat alles werkelijk doorleefd."
Tolstoi's weifelingen ziende en 't volle gewicht ervan voelende, besloot ik toch vol te houden en hem, om zoo te...