Geïllustreerde uitgaaf
Vertaling van Mevr. J. van der Hoeven
Amsterdam
C. L. G. Veldt
Inhoudsopgave Bladzijde 2
Eerste Hoofdstuk.
Inhoudsopgave In Apia.
Inhoudsopgave Gedurende een reeks van jaren was ik op het kantoor van den heer Andreas Mertel werkzaam geweest en reeds tot tweeden boekhouder opgeklommen, toen de chef van het huis op een goeden dag zijn bedienden kwam mededeelen, dat hij voornemens was de zaak aan zijn beide zoons over te doen en stil te gaan leven. Ik gevoelde weinig lust, bij de jonge patroons in dienst te blijven en verzocht daarom den heer Andreas, die mij steeds zeer genegen geweest was, zoo vriendelijk te willen zijn, mij door zijn recommandatie een betrekking in een grootere handelszaak te bezorgen, het liefst in Duitsch-Oost-Afrika of op de Samoa-eilanden. Na eenige dagen ontving ik een brief van de Duitsche-Plantage-Maatschappij, waarin mij werd medegedeeld, dat ik op aanbeveling van den heer Mertel, als boekhouder in den dienst der maatschappij Bladzijde 3was aangenomen en mij zoo spoedig mogelijk aan de kantoren vervoegen moest. Een week later bevond ik mij aan boord van een stoomboot op reis naar Adelaïde. Tegelijk met mij was Gustaaf Gaedecke, een mijner vroegere schoolmakkers, ongeveer zoo oud als ik, van Hamburg naar Apia vertrokken. Terwijl ik de lessen aan de handelsschool volgde, had mijn vriend Gustaaf in Göttingen de natuurlijke historie en staathuishoudkunde bestudeerd, en zich hoofdzakelijk toegelegd op de verschillende wijzen van cultuur in de heete luchtstreek, daar hij sedert jaren den vurigen wensch koesterde, om òf in de Duitsch-Afrikaansche-koloniën, òf op de eilanden in de Zuidzee, gelegenheid te vinden, zijn verkregen kennis ten nutte te maken. Door zijn uitgebreide relaties was het hem gelukt, in dienst te komen bij de directie der Plantage-Maatschappij, voor haar koloniën op de Samoa-eilanden.
Toen wij na een zeer belangrijke reis over Port-Saïd, door het kanaal van Suez en de Roode Zee, over Colombo op Ceylon en Adelaïde, benevens de haven van Auckland,-de hoofdstad van Nieuw-Zeeland, gelukkig bereikten, waren wij blij, na een oponthoud van verscheiden dagen, op een naar Samoa bestemde stoomboot onze reis te kunnen vervolgen, want het was vinnig koud in de anders zoo fraaie haven van Bladzijde 4Nieuw-Zeeland. Wij waren in het midden van Augustus, dus in hartje van den winter op het zuidelijk halfrond. Toen wij den Steenbokskeerkring gepasseerd waren, stoomden wij, door het prachtigste weer begunstigd, tusschen de Loyaliteits-eilanden en de Nieuwe-Hebriden in het Westen, en de Fidschi-Archipel in het Oosten, noordwaarts, het doel van onzen tocht, de Samoa- of Schippers-eilanden, tegemoet, en lieten na een zeer voorspoedige reis, in de heerlijk schoone haven van Apia, de hoofdstad van het eiland Upolu, de ankers vallen. Van uit de haven gezien, biedt Upolu een verrukkelijken aanblik. Tot vlak aan het strand strekt zich de heerlijkste, weelderigste plantengroei der tropen uit. Boschjes van hooge, slanke kokospalmen wisselen af met talrijke broodvruchtboomen, oranjebosschen, banyan-wortelboomen en bananen. Op eenige kilometers afstand van de kust, verheft zich het gebergte, dat zich over de geheele lengte van het eiland,-zeven en dertig zeemijlen,-van het Oosten naar het Westen, en meer langs de zuidkust, uitstrekt. Talrijke stroompjes komen bruisend uit het gebergte te voorschijn, kleine watervallen vormend, die van uit de haven gezien, op breede, zilveren linten gelijken. De hoogste verheffing van deze bergketen is de 2570 voet hooge Lanuto, met het meer van dienzelfden naam. De Samoa-Bladzijde 5of Schipperseilanden liggen tusschen 13°.27´ tot 14°. 22.5´ Zuiderbreedte en 169°. 28´ tot 172°. 48´ Westerlengte. Ook behoort het Koraleneiland, Roda, dat ongeveer zeventig zeemijlen Oostelijker ligt, tot deze groep. Het Westelijkste en grootste eiland is Savaii; dan volgt het kleinste, Apolima, dat een oppervlakte heeft van ongeveer twee Engelsche vierkante mijlen, terwijl Savaii 639 vierkante mijlen groot is. Op Apolima volgt Manono, eveneens van weinig omvang, vervolgens het voornaamste eiland van de groep, Upolu, 336.6 Engelsche vierkante mijlen groot; Zuidoostelijk van deze bevindt zich het door zijn landelijke schoonheid bekende eiland Tutuila, met de uitmuntende haven van Pago-Pago; voorts volgen twee kleinere eilanden, Ofu en Olosega, terwijl, het ongeveer twintig vierkante mijlen groote eiland Manua de rij sluit. De geheele groep heeft een oppervlakte van ongeveer 236 Duitsche, of 1086.9 Engelsche vierkante mijlen.
Gelijk men weet, zijn de Samoa- of, zooals zij vroeger heetten de Schipperseilanden, in het jaar 1768 door den Franschen zeevaarder Bougainville ontdekt en vervolgens in 1787 door den beroemden La Perouse bezocht, die ook op het eiland Tutuila landde, waarvan de inlanders verscheiden leden der expeditie in de Bladzijde 6tegenwoordig geheeten "Massacre-baai," neerschoten. Kapitein Cook bezocht in 1791 eveneens de eilanden Savaii en Upolu.
Het vermoorden van eenigen der equipage van de expeditie van La Perouse, had de bevolking der Samoa-eilanden zulk een slechten naam gegeven, dat Engelsche zendelingen het eerst in 1830 slaagden, op Upolu te landen. Tot hun verbazing werden zij vriendelijk ontvangen en konden zij ongehinderd hun zegenrijk werk volbrengen. Spoedig bezochten ook andere zendelingen de eilanden en dezen ondervonden zooveel zegen op hun arbeid, dat er nu op de geheele groep geen enkele inlander gevonden wordt, die geen Christen is.-
Een half uurtje, nadat wij in de haven voor anker waren gegaan, kwam een lid der gezondheidscommissie aan boord, om te onderzoeken, of onder de passagiers, of de bemanning van de boot geen besmettelijke ziektegevallen voorkwamen. Zoodra alles in orde bevonden was, werd het verkeer toegestaan en in een oogenblik was het dek overstroomd met inlanders en Europeanen. Eerstgenoemden boden ons allerlei zeldzaamheden te koop aan, zooals: schelpen, kralen, mandjes en waaiers, gevlochten uit de bladnerven van den Padanus, benevens bananen, oranjeappelen, passievruchten en kokosnoten. Bladzijde 7
Mijn reis- en landgenoot Gustaaf Gaedecke en ik, waren op het punt het schip te verlaten, toen mijnheer Beckmann, de Directeur van de Duitsche Handel- en Plantage-Maatschappij, aan boord kwam, en nadat hij eenige woorden met den kapitein gewisseld had, zich met de vraag tot ons wendde, of wij de twee pas aangestelde bedienden uit Hamburg waren. Ik beantwoordde deze vraag bevestigend, noemde den naam van mijn vriend en den mijnen en voegde er bij, dat ik verscheiden brieven van het hoofdbestuur voor den Directeur meegekregen had, die ik hem, zoodra ik aan land was, overhandigen zou, daar zij zich in mijn koffer bevonden.
"Ik heet u welkom in Apia, mijne Heeren," antwoordde mijnheer Beckmann, en hij gaf ons vriendelijk lachend de hand. "Laat uw bagage naar beneden in mijn boot brengen, en gaat met mij aan land. Ik zal u persoonlijk naar het dicht bij het strand gelegen Hotel International brengen, waar u een uitstekend logies vinden zult, daar de eigenaar een landgenoot van ons is. U kunt mij daar dan de brieven geven, mijnheer Arendt. Wees zoo goed, heden avond te zes uur bij mij te komen dineeren; wij kunnen dan de nadere bijzonderheden van uw werkkring bespreken."
Nadat wij door den hotelhouder op de vriendelijkste Bladzijde 8wijze begroet geworden waren, hetgeen wij ongetwijfeld aan de recommandatie van onzen voornamen geleider te danken hadden, maakte ik in de kamer, die mij aangewezen was, vlug mijn koffer open, en bracht het dikke pak papieren en brieven naar beneden in de spreekkamer, waar de directeur mij wachtte.
Na een verfrisschend bad, trokken wij andere kleeren aan en sloegen een blik uit de vensters op de haven. Wij konden de geheele uitgestrektheid overzien, en tot onze vreugd viel ons de Duitsche kruiser "Falke" het eerst in het oog; op eenigen afstand lag een Engelsch oorlogsschip voor anker, als ik mij niet vergis de "Curaçao" en achter deze twee lag ook een Amerikaansche kanonneerboot. Verder Oostwaarts konden wij duidelijk op het strand het wrak van het ongelukkige Duitsche oorlogsschip "Adler" onderscheiden, dat daar in het voorjaar van 1889, gedurende een vreeselijken orkaan neergeslingerd en geheel uit elkander geslagen was. Behalve den ijzeren romp van den "Adler," konden wij uit de veranda, vóór onze beide naast elkander liggende kamers, een groote menigte stukken van het schip onderscheiden, die op de kust lagen, en met de eb nu duidelijk zichtbaar waren.
Ten westen van de oorlogsschepen, lagen verscheiden kleinere vaartuigen, zoogenaamde kotters, die, te oordeelen Bladzijde 9naar de vlaggen, zoowel aan de Duitsche Handelmaatschappij, als aan de Duitsche firma Frings en Co. schenen te behooren; des avonds bevestigde mijnheer Beckmann dit ook. Zij onderhielden de gemeenschap tusschen de afzonderlijke eilanden der groep.
Wij hadden veel schik in een groot aantal jonge, bruine knapen die, onder luid gejubel en geschreeuw van het strand in zee sprongen en in het water rondspartelden. Ook zagen wij een groote oorlogsboot van Samoa, naar een model der Amerikaansche walvischbooten gebouwd, en door een twintigtal roeiers in beweging gebracht, in de groote haven naar het westelijk gelegen schiereiland Mulinu koers zetten. De roeiers zaten niet volgens Europeesche wijze met den rug naar het roer, maar met het gelaat, en haalden hun korte riemen of kleine roeispanen door het water; de boot had een groote snelheid en de roeiers begeleidden hun werk met een welluidend gezang.
Tegen etenstijd lieten wij ons door een zwarten...